In de vroege ochtend van de tiende mei 1940 viel het Duitse leger Nederland binnen. Jaap Kan (1916-1999) woonde op dat moment in Haarlem, niet al te ver van Schiphol, waar een belangrijk deel van de (kleine) Nederlandse luchtmacht gestationeerd was. Een groep Duitse bommenwerpers was dwars over Nederland naar de Noordzee gevlogen, draaide daar om en viel vervolgens de luchthaven Schiphol aan. Omdat men er daar van was uitgegaan dat de Duitse toestellen onderweg waren naar Engeland (er was door Duitsland geen oorlogsverklaring afgegeven) was men niet gealarmeerd en werden vrijwel alle op de grond staande Nederlandse vliegtuigen vernietigd. Jaap hoorde en zag de aanval:
“Haarlem is ver weg van de Duitse grens, dus waren er in Haarlem en ook Amsterdam niet direct Duitse soldaten, maar wel vliegtuigen die Schiphol bombardeerden en daarvan werd ik wakker. Van de bommen, die gegooid werden en van het afweergeschut. Ik heb er even vanuit mijn bed naar liggen kijken. Ik moest nog goed wakker worden en vroeg me af wat daar nou gebeurde. Zou er oorlog zijn? Zou er een vliegtuig geraakt worden? Naar beneden storten? Mijn moeder was natuurlijk ook wakker geworden en samen luisterden we naar de radio, die steeds weer berichten over de Duitse inval gaf, waar we eigenlijk niet zo veel wijzer van werden. Waar waren die Duitsers? Zouden ze al gauw hier in Haarlem zijn en zou er hier of bij Amsterdam gevochten worden? Zouden die vliegtuigen weer terugkomen? Dat was zo vreemd, opeens wist je niet meer wat er zou gaan gebeuren.”
“De treinen reden niet, of althans maar gedeeltelijk en ik werkte in Krommenie. Mijn moeder wou dat ik thuis bleef, maar ……… ik had een meisje in Beverwijk en daar wou ik eigenlijk wel naar toe. . Tenslotte wist ik mijn moeder ervan te overtuigen, dat ik het moest proberen om op mijn werk te komen. Toen heb ik de fiets gepakt en ben van Haarlem eerst naar Beverwijk gereden Als de oorlog lang zou duren kon ik toch niet altijd maar thuis blijven. Mijn vader leefde niet meer. Ik kon het me wel indenken, dat ze me thuis wilde houden.”
“Zoo is dan de slag gevallen en is ons land in oorlog. Wat we zoo lang hebben gevreesd maar dat we altijd weer ver van ons af hebben gezet, is nu bange werkelijkheid geworden. In de nacht van Donderdag op Vrijdag werden wij wakker van het rumoer van vliegmachines. Eerst werd er gedacht aan een verdwaalde vlieger, maar toen er meer kwamen en het afweergeschut zich geweldig deed hooren, toen begrepen we dat het iets anders was en de Radio deed er spoedig mededeling van”.
Op 14 mei was het over. Na het bombardement op Rotterdam en de Duitse dreiging ook andere steden te bombarderen zag de Nederlandse opperbevelhebber Generaal Winkelman geen mogelijkheden meer om het land te verdedigen tegen het veel sterkere Duitse leger. De capitulatie was een feit. Vijf lange jaren van bezetting zouden volgen.