Dirk en Trijntje
Het ging Trijntje en Dirk niet echt voor de wind. Ze kregen 10 kinderen, waarvan er een levenloos ter wereld kwam en drie al vroeg overleden. Dirk was boerenarbeider in het weidegebied rond Purmerend en in de periode 1880 tot 1890 ging het zeer slecht in de landbouw.
In 1887 was de nood hoog. Er moesten vijf kindermonden gevoed worden en Dirk verdiende als boerenarbeider niet erg veel of had misschien zelfs helemaal geen werk. Dirk en Trijntje schreven een brief aan de bestuurders van het Burgerlijk Wees- en Armenhuis in Zaandam. Bij die instantie werden gelden bewaard uit erfenissen en jaarlijks werd een bedrag aan rente uitgekeerd aan de erfgenamen. Hoe dat voor Dirk en Trijntje geregeld was weten we niet precies. Ze ontvingen rente maar waarvan is niet duidelijk. Dirk schrijft: “Als de heeren het willen kopen of voor het weeshuis, ik wil het geschikt verkopen”. Er wordt nergens vermeld wat “het” precies is.
De brief:
“Kwadijk Den 21 Augustus 1887
Weledele Heeren
Ik, ondergeteekende heb van armoe meine pen opgenomen om reden dat er weinig of niets verdiend word. Om de heeren te verzoeken of ik een twintig op voorschot kan kreigen van onze jaarleikse intreste dien wei in januarij halen. Ik zou erg gaarne het geld noch wel eens los zien willen om reden dat er geen werk meer is en van de wind kunnen wei toch ook niet leven en als ik het geld los had kon ik mein brood er wel mede verdienen. Als de heeren het willen kopen of voor het weeshuis, ik wil het geschikt verkopen. Als het gebeuren kan verzoek ik de heeren of u zoo goed wil zein en stuur een lettertje terug.
De Groeten Van mei, Dirk Olij en Treintje Exalto”
(De interpunctie is hier en daar aangepast, de spelling is gehandhaafd)
De belangrijkste reden dat er voor Dirk niets te verdienen viel en hij “van de wind moest leven”, was waarschijnlijk de grote landbouwcrisis die van 1880 tot 1895 agrarisch Nederland in zijn greep hield. Mechanisering en snellere transportmiddelen (stoomschepen en -treinen) hadden er voor gezorgd dat de concurrentie uit het buitenland (o.a. graan uit de V.S., boter uit Denemarken) veel sterker werd, waardoor de prijzen snel daalden. Bovendien hadden de boeren weinig kennis van efficiënte werkmethoden. Ze hebben “er geen flauw begrip van (…) hoe het eigenlijk komt dat de boerderij tegenwoordig zoo slecht gaat”. Ze doen “zoals hun voorouders deden”, aldus W.J.N.Landré (notaris te Vlijmen) in Schuitemakers Purmerender Courant van 3 augustus 1887.
Scholing was volgens Landré een eerste vereiste: “Matige arbeid in de openlucht moge niet nadeelig zijn, maar men vergete niet, dat bij den kleinen boer en arbeider de dag gemiddeld duurt van des morgens 5 tot des avonds 8 uren. En dat moeten duizende kinderen van minder dan 12 jarigen leeftijd doen. Leerplicht van 6 tot 12, liefst tot 14 jaren, zonder uitzondering en zonder pardon is noodzakelijk om de landbouwende klasse op te heffen uit haar staat van domheid en onwetendheid.”
Waarschijnlijk zullen de kinderen Maartje (18 jaar), Cornelis (14), Derkje (12) en misschien ook Arend (8) wel ingezet zijn om het gezinsinkomen te verhogen, maar de tijden waren voor de landbouw dermate slecht dat het toch nodig was het verzoek om de rente eerder uit te betalen te versturen. Hoe er op dat verzoek gereageerd is, is in de archieven helaas niet terug te vinden.