Marie Schotte, de moeder van Jaap Kan (1916-1999) was weduwe. Haar man Nicolaas Pieter was in 1939 overleden. Zij woonde in Haarlem en de voedselsituatie werd ook daar steeds nijpender. Gelukkig kwam Nel Kleyn, Jaaps verloofde, vaak lopend, uit Assendelft met de noodzakelijke aanvulling. In Assendelft waren boeren waar nog het nodige te krijgen was. Nel kreeg dan op de terugweg een brief voor Jaap mee van haar schoonmoeder:

Wel bedankt voor de fijne tractatie! Volle melk en karnemelk. We hebben er van gesmuld. Jammer dat er zooveel monden zijn! Ik had het nu eens samen met Nel moeten kunnen opmaken, maar dat is nu eenmaal niet anders. Ik zou wat ik nog heb (en dat is maar heel weinig) zoo graag willen bewaren tot jij met Nel hier weer eens samen zijn, maar ik vrees dat dan alles net op zal zijn. Maar als het eenmaal zoover is, zijn we zoo blij dat we nog wel een dag of wat met weinig eten toe kunnen en dan zal er wel gauw verbetering komen. Ik begin er ontzettend naar te verlangen dat je weer eens thuis bent! Alles wordt even moeilijk, maar we zullen maar denken: de laatste loodjes wegen het zwaarst”.

Vanmorgen hebben we nog weer wat hout gehaald van Pietersen. Ik heb twee wonderkacheltjes (foto hieronder) in huis. Allebei in bruikleen. Ze bevallen me best. Je moet er wel erg op letten, maar het is veel voordeliger. Nu Jaap van Nel hoor je wel alles. Het zal deze keer lang voor me duren nu ze de volgende week niet kan komen, maar in 14 dg kan veel gebeuren. Als jullie maar niet moeten evacueeren”.

Een ‘wonderkacheltje’. Met een wonderkachel was het mogelijk met kleine houtspaanders of takjes van bijvoorbeeld de heg in de tuin wat water in een pannetje te koken.

Marie Veeter, de dochter van Catharina Christiana Kan herinnert zich het volgende:

Overdag leefden we in de hongerwinter in de keuken. De keuken was klein en was snel warm. We hadden er een tafel en vier stoelen staan. Gas was er niet meer en het water liep slechts af en toe uit de kraan. De kachel waarop moeder nog iets kon koken was een blikken bus met gaatjes onderin (Ook een ‘wonderkacheltje’ NK). We stookten op hout. Hele kleine takjes die we sprokkelden langs de heggen van de landerijen bij Bunnik en Odijk. Ook verhakten we al het hout in huis wat we konden missen. We maakten ook van papier, dat we in een teil hadden geweekt, grote ballen die we dan weer in de zon lieten drogen” (om ze later in de kachel te verbranden-NK).

Gelukkig ondernamen de Geallieerden in het voorjaar van 1945 eindelijk actie. Bommenwerpers werden gebruikt voor voedseldroppings.

In het voorjaar van 1945 voelde ik de enorme spanning wel, maar begreep niet wat er aan de hand was. Iedereen wist dat de oorlog bijna voorbij was. In april werden er voedselpakketten uit vliegtuigen gegooid. Ik heb die ongelooflijke sensatie intens beleefd. We wisten het kennelijk van te voren, want we gingen naar het Boerenlaantje (Rie woonde in Utrecht) om te kijken toen er droppings waren. De hele buurt stond te kijken. Blij en ongelovig. Ver weg, achter de tuinderijen zag je de kisten neerkomen. De vliegtuigen vlogen heel laag over. Op de foto zie je mij met een zelfgemaakte witte vlag bovenop een hek zwaaien. Ik had die vlag zelf geknipt en op een latje vastgespijkerd. Ik voelde me heel dapper. Al hadden we een rood-wit-blauwe vlag gehad dan had het niet gemogen. De Duitsers waren nog steeds de baas en het was nog steeds gevaarlijk te laten blijken dat we wisten dat ze de oorlog eigenlijk al verloren hadden.

Rie op een hek kijkend naar de voedseldropping