Het verhaal van Jaap

Jaap zette veel van zijn herinneringen op papier. Hij geeft een beeld van zijn jeugd in Westzaan, Krommenie en Haarlem.

Vader en moeder hebben elkaar op een uitvoering van de zangvereniging ontmoet. Ik geloof, dat Verhulst (zangvereniging-nk) op de Koog moest zingen. In ieder geval hebben ze elkaar ontmoet en zijn met elkaar getrouwd in november 1911. Volgens zeggen vonden ze het in Krommenie maar zo zo, dat een “Sedaijker, zo’n gnap maissie” uit Krommenie wegpikte.

Ze gingen in Westzaan wonen in “puur zo’n gnap hoissie”. Nieuw gebouwd, kamers “en suite”, een erker met een balkon erboven en een flinke tuin er achter. Vader en moeder kwamen dus “vreemd” op Westzaan. Waarom Westzaan? Omdat vader op kantoor zat bij de chocoladefabriek van Grootes. Iedere dag, weer of geen weer, op de fiets van Zaandijk naar Westzaan. Het was dus een hele verbetering voor hem toen ze in Westzaan gingen wonen. Moeder had er wel wat moeite mee dat ze haar dorp moest verlaten.

Nicolaas Kan (rechts) aan het werk op kantoor bij chocoladefabriek Grootes

Kermis

Het mooiste was alleen met opa naar de kermis. Dan kon hij mij ongelimiteerd verwennen. Toen ik een jaar of zes was mocht ik alleen in de draaimolen en in de “stoom”. Ik mocht bij Mol koek draaien. Het was de koek”hak”tent, maar de kinderen mochten alleen draaien. Dat was niet zo gevaarlijk. Bij koekhakken, moest je met een bijltje een koek doorhakken in de lengterichting. Wie het met de minste slagen gelukte, had gewonnen. De kop van Jut vond ik ook prachtig. Het knalde en de sterke mannen kregen voor hun prestatie prachtige dingen opgespeld. De “lichies”-kermis, die zag ik pas toen ik ongeveer acht jaar was. Dat was pas kermis. Dat was grote-mensen-kermis. Die verlichting was natuurlijk prachtig en je mocht laat naar bed.

Links het huis van Opa Schotte, later winkel van Rouwendaal. (bron: Historisch Genootschap Krommenie)

Opa Schotte

Opa Schotte woonde dichtbij de oude Rooms-Katholieke Kerk tegenover de oude winkel van de Ster. Rechts van het huis was een poort. Als je daar doorging kwam je op een plaatsje met gele steentjes en een waterput. De eerste jaren was er nog geen waterleiding en mijn moeder stond er altijd op, dat het water gekookt werd voor we ervan dronken. Opa lachte daarom. “Het komt zo uit de hemel”, zei hij: “Wat wil je nog meer?” Soms, ‘s zomers als het lang droog was, zat er bijna geen water meer in. Dan was ik toch wel blij, dat we thuis leidingwater hadden. Zowel opa als juffrouw Hille (de huishoudster) vonden het helemaal niet nodig om waterleiding te nemen, maar het was verplicht. Er kwam een kraantje in de keuken. Niet boven het aanrecht, maar ergens tegen de muur. Er stond altijd een emmertje onder. Als wij er waren werd leidingwater gebruikt, anders werd er water uit de put gehaald. Ook weet ik mij nog te herinneren, dat er in Krommenie een gasfabriek kwam. Bij opa werd het ook aangesloten, maar nog lang werden de petroleumstellen gebruikt. Dat was goedkoper en je kon er lekkerder op koken, zei juffrouw Hille (vooral “sudderen”). Opa had een groot huis. De keuken was ruim (vier bij drie meter?). De gang was vijf bij anderhalve meter. Links van de gang was de woonkamer. Vijf bij zes meter, schat ik, met een prachtige schoorsteen. Deze was fraai betegeld met Bijbelse voorstellingen. Er was een kolenkachel met een doofpot. Er waren twee ramen en een zijraam, waardoor je noordelijk de Zuiderhoofdstraat in keek. De wc was niet in huis, maar helemaal achter op het erf boven de Durgsloot. Als het regende ging je onder een paraplu naar de wc. Als het ‘s winters vroor en de Durgsloot dicht lag, stapelden de hoopjes zich op op het ijs.

Naar Opoe Kan in Zaandijk

Mijn vader kwam uit Zaandijk. Zijn vader heb ik nooit gekend. Zijn moeder wel, heel lang want ze werd erg oud (80 of zo). Ze overleed, toen Nel en ik al getrouwd waren. Opoe Kan had een sigarenwinkel aan de Lagedijk (Zaandijk), naast wat nu het Zaans Museum is (later: Honing-Breethuis).
Als we op de fiets in Krommenie waren, gingen we natuurlijk per fiets naar opoe. Waren we met de trein, dan gingen we met de bus. Met de fiets moest je tol betalen.

Eerst op de Veerbrug over de Nauernase Vaart (de Provinciale Weg was er nog niet) en dan nog eens tussen Wormerveer en Zaandijk, dicht bij het Zaandijker Bad. De bussen bestonden uit twee delen, ongeveer zoals een trailer nu. Ze waren blauw. Langs de Lagedijk was nog een sloot en een rij bomen. Het was dus erg smal en dit soort bussen kon erg goed op zo’n smalle kronkelige weg rijden. Die tollen zijn later verdwenen.

Naar Haarlem

Vader zat dus bij Grootes op kantoor. Een chocoladefabriek. Een familiebedrijf al zaten er later geen leden van de familie Grootes meer in de leiding. Het ging er niet zo erg goed. Ze konden niet op tegen Droste, Ringers en, vooral in die jaren, Kwatta met zijn soldaatjes. In de (eerste) oorlog hadden ze het moeilijk, maar dat gold natuurlijk ook voor de andere chocoladebedrijven. Toch ging het Droste in Haarlem en Ringers in Alkmaar veel beter. Grootes ging toen een magazijn stichten in Haarlem. Het stond op de Bakenessergracht. Vader zag het niet zo erg zitten. Het kostte een hoop geld en dat was nou net een van de dingen waaraan het schortte bij Grootes. Ik heb het idee, dat moeder het verhuizen naar de stad niet zo prettig vond. Nog verder van Krommenie, nog verder van “huis”. Vader wou weer een eigen huis in Haarlem. Dat werd de Schalkburgergracht nummer 81 in Schoten, Haarlem Noord.

Schalkburgergracht 81 Haarlem

Voor Pasen kwam er een slager door de straat met een Paas os. Een soort koe, mooi versierd, krans om zijn nek. Ik denk dat de slager het leuker of mooier vond dan het beest zelf. In ieder geval hoopte hij er klanten mee te winnen. Ik vond de versiering mooi. De os was een log beest en het moest toch ook wel een sterk beest zijn. Maar hij liet zich gewillig, een beetje dizzy, aan een touw door de slager in zijn mooiste witte jas (de slager dus) door onze straat leiden. Zielig vond ik het ook. Morgen, overmorgen zou hij dood gemaakt worden. Leuker was het draaiorgel of de Duitse Puppen. Die poepten niet, maar maakten muziek. Ook kwam er wel eens een man, die Berliner bollen verkocht : “Zes centen, Berliner bol, Berliner bol”, riep hij dan. Ze zagen er erg lekker uit, maar ik geloof niet, dat moeder ze ooit kocht van die man.

Wat een veranderingen in die jaren! Pindakaas op je broodje, sinaasappelen te koop. Moeder vroeg aan onze dokter of die wel zonder nadelige gevolgen gegeten konden worden. Dat kon zei dokter. Hij raadde wel aan de sinaasappelen goed te schillen en vooral het witte spul er goed af te halen. Die jaren waren ook de jaren van voorspoed. Vader had zeker een goeie baan, want we konden ons nog al wat veroorloven. Zo gingen we vele jaren in pension met vakantie. Vader en moeder waren lid van de Haarlemse toneelvereniging “Cremer”.

1940

We lazen twee kranten: het Haarlems Dagblad en het Nieuws van de Dag (de goedkope uitgave van De Telegraaf). We kregen telefoon en er kwam een bureau in de kamer te staan. Vader kocht maatpakken en we gingen naar België (Anseremme) met vakantie. Voor mijn verjaardag en met Sinterklaas kreeg ik behoorlijke cadeaus: treinenspul (nog geen elektrische) en meccanodozen, maar dan van Märklin. Veel boeken want lezen was goed (o.a. John Pitt van krantenjongen tot miljonair), de Katjangs en het geheim van oom Duc en Jongensjaarboeken. Vader begon er over te denken om een auto te kopen, maar de beurskrach in 1929 gooide roet in het eten. Aan het eind van de jaren dertig werd de oorlogsdreiging groter. Er kwam daardoor meer werk omdat men meer geld ging besteden aan de uitrusting van het leger. Zo ook bij de weverij van Leyden in Krommenie. Er moest meer doek geweven worden en op het kantoor kwam ook meer werk. Vader werd gevraagd om daar te komen werken. Dus: verhuizen naar Krommenie. Lang duurde ons verblijf in Krommenie niet. De gezondheid van vader ging steeds meer achteruit, maar vader wilde blijven werken en ging zelfs per taxi Woud naar kantoor. Toch moest er raad geschaft worden, want het kon zo niet doorgaan. Besloten werd om terug te gaan naar Haarlem; daar een groot huis te huren en daarvan een gedeelte onder te verhuren. Het grote huis werd gevonden in de Westerhoutstraat nummer 29, een zijstraat van de Wagenweg in Haarlem-Zuid.

De oorlogsdreiging werd steeds reëler. De grote vraag was: Blijft Nederland er buiten? Tien mei 1940 vielen de Duitsers Nederland binnen. Ik woonde toen in Haarlem. Dat is ver weg van de Duitse grens, dus waren er in Haarlem en ook Amsterdam niet direct Duitse soldaten, maar wel vliegtuigen, die Schiphol bombardeerden en daarvan werd ik wakker. Van de bommen, die gegooid werden en van het afweergeschut. Ik heb er even van uit mijn bed naar liggen kijken. Ik moest nog goed wakker worden en vroeg me af wat daar nou gebeurde. Zou er oorlog zijn? Zou er een vliegtuig geraakt worden? Naar beneden storten? Mijn moeder was natuurlijk ook wakker geworden en samen luisterden we naar de radio, die steeds weer berichten over de Duitse inval gaf, waar we eigenlijk niet zo veel wijzer van werden. Waar waren die Duitsers? Zouden ze al gauw hier in Haarlem zijn en zou er hier of bij Amsterdam gevochten worden? Zouden die vliegtuigen weer terugkomen? Dat was zo vreemd, opeens wist je niet meer wat er zou gaan gebeuren.

Een briefkaart waarvan de tekst extra betekenis krijgt als je naar de datum kijkt (12 mei 1940).