Jaap Kan (1916-1999) was een sportman. Hij was zijn hele leven lid van de zwemvereniging De Ham en als ’s winters het water was veranderd in ijs, dan reed hij lange schaatstochten. Er zijn van een flink aantal schaatstochten startkaarten bewaard gebleven, vooral uit de jaren veertig. De winters van 1940, 1941 en 1942 staan in de top tien van de koudste winters in Nederland.

De eerste lange schaatstocht waarvan een trajectkaart beschikbaar is, is die van 14 januari 1940. Het was een tocht van ca. 50 km met start en finish in Zaandam. Via het Westzijderveld reed men naar Westzaan, waar bij de papiermolen De Schoolmeester de weg overgestoken moest worden. “Afbinden en weg over” meldt de routebeschrijving. Daarna was de bestemming Krommenie en ook daar moest een flink stukje gelopen worden (van de Nauernasche vaart naar de Heiligewegsloot). Dan ging het via de meertjes de Ham, de Crommenije en het Alkmaardermeer naar Akersloot. De terugweg voerde via Jisp en het Oostzijderveld weer terug naar Zaandam.

(Bij benadering) De route van de tocht.

De deelnemers kregen na de tocht een herinnering toegestuurd waarbij een uitgebreid verslag was gevoegd dat was overgenomen uit het dagblad De Zaanlander. Uit het verslag blijkt dat het geen gemakkelijke tocht was.

Het artikel begint met de kop: “Een leger van 3748 deelnemers aan den Zaanschen Molentocht spoorloos in den mist verdwenen”. Het artikel schrijft verder over “talrijke schaatsliefhebbers, die, niettegenstaande een ondoordringbare mist alle illusies op een prachtigen tocht in ….. mist zagen opgaan”. Er werd dus van het begin tot het eind in de mist gereden en dat gaf vooral op het Alkmaardermeer problemen.

Uit de beschrijving van een deelnemer: “Het was den geheelen tocht gewoonte, dat men zich den weg liet wijzen door zijn voorman, maar dit ging op het Meer niet langer op, daar de voormannen vaak een verschillende koers namen. Een compas was hier in ’t geheel niet overbodig, want, zooals we vernamen, zijn er rijders geweest, die in Uitgeest te land kwamen en daar heel argeloos naar de controleplaats vroegen”. Op andere plekken werd men geholpen door de plaatselijke bewoners: “Bij het overstapje naar het Zwarte Water stond een man met een misthoorn, die, hoewel er niet bijzonder veel geluid uit kwam, de rijders toch naar de juiste plaats lokte”.

De krant meldt verder nog: “De V.V.V. (organisator van de tocht-N.K.) heeft Maandagmorgen bij het krieken van den dag, onmiddellijk een expeditie de route langs gestuurd, teneinde naar eventuele achterblijvers te zoeken”. Gelukkig werd er geen gevonden. De man met de misthoorn had een goede dag. “De touristen waren dezen “baanwachter” zoo dankbaar, dat de schipper ruim ƒ 57,– ( nu: bijna 440 Euro) aan vrijwillige bijdragen in zijn klompje vond”. Gezien de stempels op zijn controle kaart en de aanwezigheid van de medaille heeft Jaap deze tocht volbracht.

Jaap maakte ook in de volgende (oorlogs-) jaren nog lange schaatstochten. Er zijn startbewijzen van de 3e Zaansche Molen- en Merentocht op 12 januari 1941 (50 km), de 7e Dorpentocht op 18 januari 1942 (60 km), de 10e Dorpentocht op 1 maart 1942 (40 km). Ook na de oorlog werden er in strenge winters nog flinke tochten gereden: Op 22 december 1946 een Dorpentocht van 46 km en op 2 februari 1947 nog een Dorpentocht van 65 km.

Gelukkig kon Jaap goed voorbereid aan deze tochten beginnen. Hij bereidde zich voor met de “Handleiding voor Tochtrijders op de Schaats”, een uitgave van “de Nederlandse Vereeniging tot Bevordering van het Hardrijden op de Schaats”, waarin o.a. wordt vermeld aan welke “eischen” een tochtrijder moet voldoen:

  • 1e kerngezond zijn van lichaam en geest
  • 2e een goeden slag kunnen rijden
  • 3e getraind zijn
  • 4e doelmatige schaatsen, kleeding en verdere uitrustingstukken gebruiken

Met de eis “kerngezond van geest” bedoelt men dat een deelnemer: ”doordrongen is en blijft van een sportieven geest; dat hij dus de sport uitsluitend beoefent om de sport zelve, zich verheugt over zijn behaalde successen, zonder te vervallen in een ziekelijke zucht naar kampioenschappen, eerste prijzen en records en dat hij vooral niet vergeet een prettige, hulpvaardige sportmakker te zijn”. De schaatsbond was op de hoogte van het feit dat er ook mensen waren zonder een “sportieven geest”: “Mogen de plotselinge-bevliegings-rijders en de bittertafel-weddenschapsrijders door ons als niet bepaald sportief worden aangemerkt, veel ernstiger nog achten wij het treurige verschijnsel dat er deelnemers aan tochten zijn, die zich door het toepassen van oneerlijke middelen, als het afsnijden van in het traject gelegde omwegen, opzettelijk foutief starten en het zich laten trekken, een oneerlijk verdiend eervolle plaats trachten toe te eigenen”. Gelukkig hoefde men zich over doping nog geen zorgen te maken.

Ook de “goeden slag” wordt omschreven: “Bij windstilte of wind in den rug moet hij met lange slagen, die hem slechts een minimum van inspanning mogen kosten, op zijn doel afgaan: bovenlijf slechts licht gebogen, handen losjes op de rug”. Bij tegenwind moest er er meer gebogen en met een kortere slag gereden worden.

Om goed getraind te kunnen zijn worden lange “rijwiel- of wandeltochten aangeraden”.                                             

Als doelmatige schaatsen worden genoemd: “Friesche schaatsen (…) het welbekende krul model (maar) ook den z.g. dubbelen doorloper”. Bovendien kan men rijden op “Noorsche schaatsen”, maar die hebben een belangrijk nadeel, omdat ”de hooge stand van den voet” problemen kan geven: “men lette eens op hoeveel Norenrijders aan het eind van een 100 km-tocht slecht op hun schaatsen staan, met de enkels geheel naar binnen gedraaid”.

Ook de voeding wordt in de handleiding uitgebreid besproken. Daar uit een opmerking: “Verder willen we onder deze rubriek nog opmerken dat het vitamine B1 in tabletvorm voor de wedstrijdrijders in de toekomst van belang kan worden. Proefnemingen bij sportwedstrijden genomen, o.a. bij de Tour de France 1939, gaven veelbelovende resultaten wat uithoudingsvermogen en conditie betreft”. Er zullen bij de Tour de France in de loop der jaren nog heel wat “proefnemingen” volgen met middelen die effect zullen hebben op “uithoudingsvermogen en conditie”.

Kennelijk voldeed Jaap aan al deze “eischen” anders had hij niet al die lange tochten kunnen rijden.