Jarenlang was een lid van de familie Kan uitbater van herberg Spitsbergen in de (oude) Peperstraat. Toen Jan Klaaszoon Kan en Jobje Trommels de herberg overnamen stond de herberg daar waarschijnlijk al ruim honderd jaar. De eerste keer dat deze herberg in verband wordt gebracht met onze familie Kan is in een notariële akte van 30 december 1742. De akte beschrijft een incident bij het huis van Jacobus Hartman. Jacobus is impostmeester (belastinginner) en een viertal mannen verschijnt bij zijn huis om verhaal te halen over een belastingkwestie. Onder de vier mannen is “eenen Jan Kan, ook genaamd Jan Blok, als gelijx tapper, wonende te Oostzaandam in de herberg genaemt Spitsbergen”. In een akte van 28 mei 1734 wordt beschreven dat de herberg dan in handen komt van Jan Koopman. Jan Koopman heeft de herberg verworven uit de erfenis van Jan Schoorl en Marietje Jans. Ergens tussen 1734 en 1742 is de herberg dus overgenomen door Jan Klaaszoon Kan en Jobje Trommels.
Tot ongeveer 1910 stond de herberg aan de oostzijde van de Zaan, ongeveer op de plek waar zich nu de oprit naar de Beatrixbrug bevindt. De foto hieronder is genomen op 24 oktober 1904 tijdens de feestelijkheden rond de opening van de nieuwe Wilhelminasluis door koningin Wilhelmina. Op de achtergrond (links naast de boom) zien we de herberg. Rond 1910 werd het houten huis afgebroken en kwam er een stenen café met dezelfde naam voor in de plaats. Dit café werd in de zestiger jaren afgebroken vanwege de aanleg van de Beatrixbrug. Hoe oud de herberg is weten we niet. Het café moet al in de zeventiende eeuw een ontmoetingsplaats voor zeelieden zijn geweest die onder het genot van een drankje hier hun vracht kwamen verhandelen. In een oud exemplaar van het blad Panorama (nr. 30-1953) staat dat het ook het café was waar de Oostzaanse zeerover Claes Compaen in 1633 aanmonsterde voor de walvisvaart. Daardoor hing er, althans volgens de schrijver van dat artikel, lang een geheimzinnige sfeer rond de oude herberg.
In zijn boek “Rond Dam en Oostzijde” (1983) schrijft Henk Roovers: “Midden in de Peperhoek stond het café Spitsbergen. De naam van dit café was tussen 1640 en 1800 bekend bij velen, ook buiten de Zaanstreek. Hier werd vroeger de bemanning voor de bekende Zaanse walvisvaarders aangemonsterd. De mannen zetten hier hun handtekening onder de scheepsrol. Ze kregen dan wat geld vooruitbetaald om spullen te kopen en moesten enkele dagen later aan boord komen om de schepen klaar te maken”.
De Zaanse geschiedschrijver Jacob Honig vult daar op aan:”De kommandeur (van een walvisvaarder) nam in de eene of andere herberg zijn intrek. Een vlag uit het bovenraam was voor de varensgasten een baken om hunne koers naar te regelen. Te Zaandam geschiedde deze werving meestal in eene herberg op den hoek van den Oostzijderdam bij de kerk. De eigenaar gaf zijn huis den naam van Spitsbergen, en dezen naam bleef dit gebouw dragen, lang nadat de Groenlandsche visscherij, die aan de vroegere eigenaars zooveel voordeel geschonken had, was te niet gegaan. Wij herinneren ons nog uit onze jeugd het uithangbord, waarop niets te zien was dan ijsbergen, die hunne spitse kruinen ten hemel verhieven”.
De Zaanse schilder Jan Kruijver maakte twee aquarellen van de herberg. Een van de voorzijde en een van de achterzijde.
De door Jan Kruijver geschilderde voorkant ….. | ….. en (idem) de achterkant. |
Trijntje liet in 1802 haar testament opmaken en daarin wordt de herberg weer genoemd. Haar zoon Klaas en zijn vrouw woonden bij haar in. Het testament vermeldt, dat Klaas “haar testatrices huis en erv genaamd Spitsbergen”, mag overnemen voor vierhonderd gulden: ”uit consideratie dat deszelve nog nimmer eenige kostpenningen, waaromtrent zij testatrice met deszelve haren zoon nopens haar testatrices onderhoud en verzorging van spijs, drank, huisvesting en wat daartoe behoord was geaccordeerd, heeft genooten”.
Bij de executie van het testament na Trijntjes overlijden, in 1804, vermeldt het document dat Klaas de herberg inderdaad gekocht heeft. Het beroep van Klaas is eerst kantoorbediende en later boekhouder. Het is dus niet aannemelijk dat hij in de herberg het beroep van tapper uitoefende. Het is waarschijnlijker dat zijn broer Jan (1768-1816) achter de tap van Spitsbergen stond. Hij vraagt in 1800, net als Trijntje in 1798, een vergunning aan om het beroep van tapper te mogen uitoefenen en in 1801 en 1805 wordt hij voor een huis in de Peperstraat genoemd in de schotboeken, de administratie van de onroerend goed belasting van Oostzaandam.
Voor een latere periode is er in de archieven van Zaanstad een “lijst van inslagen der tappers en slijters op vervoer en geleidebiljet” waarop Kannen vermeld staan met de hoeveelheden wijn en drank die zij aankochten:
1842 Cornelis Kan (7 kannen wijn en 60 kannen drank)
1843 weduwe D.Kan (693 ½ kannen)
1844 Cornelis Kan (117 kannen wijn en 205 kannen drank)
1847 weduwe J.Kan (18,96 vaten en kannen à 100%)
Van Jacob (1775-1839) weten we dat hij bij de volkstellingen in 1824 en 1829 het beroep tapper opgaf en bij Aagje Groot (zijn vrouw, de hierboven genoemde weduwe J.Kan) staat dat beroep vermeld van 1829 tot 1845. In het testament van Pieter (zoon van Klaas en Maritje Leest) uit 1821 zien we dat hij ook herbergier is en dit wordt bevestigd in de, op schrift gestelde, herinneringen van Klaas Kan (zie hoofdstuk 9): ”Ook kwam (rond 1845) vaak op bezoek oom Piet, een oom die woonde in de Peperstraat in Spitsbergen”. Het kadaster vermeldt Jacob Kan als laatste eigenaar met de aanvullende mededeling dat de herberg in 1854 publiek werd verkocht. Spitsbergen was ruim honderd jaar, van ongeveer 1742 tot 1854, in het bezit van de familie Kan.
In 1901 staat het “hecht, sterk en goed onderhouden bier- en koffiehuis” te koop, wegens “ziekelijke omstandigheden” van de eigenaar “en gemis aan opvolger”.